| | | |
| Monsieur |
Naissance : | 22 janvier 1818 à Alost (9300), BELGIQUE |
Décès : | 20 août 1889 à Alost (9300), BELGIQUE |
Père : | MOENS Michèl Pierre Joseph(o 1774 … † 1846) |
Mère : | MEERT Reine Marie Josine |
Union 1 : | de HASE Elisabeth Lambertine Maximilienne(o 1826 … † 1905) |
| Union (Mariage) : | 12 avril 1849 à Bruxelles (1000), BELGIQUE |
Enfant 1 : | MOENS Henri Charles M.- G.-(o 1850 … † 1869) |
Enfant 2 : | MOENS de HASE Maximilien Julien G.-(o 1852) |
Enfant 3 : | MOENS de HASE Louis M.- G.-(o 1853 … † 1944) |
Enfant 4 : | MOENS Charles(o 1855 … † 1899) |
Enfant 5 : | MOENS de HASE Eugène Antoine, M.-G.-(o 1857 … † 1921) |
Enfant 6 : | MOENS de HASE Théodore(o 1859 … † 1904) |
Enfant 7 : | MOENS Joseph, Charles M.- G.-(o 1862 … † 1863) |
Notes : | En 1884 Paul et ses fils Eugène et Théodore fonde a Alost la firme « Teinturerie et apprêts Moens frères ». Il introduisit ainsi l’industrie de la teinture en Belgique en embauchant à Reins du personnel de maîtrise et des ouvriers. Extrait d'un site sur l'archéologie industrielles Teintures et Apprêts Moens Frères Aard: textielververij, textielveredelingsfabriek Ligging: Burchtstraat 8 en 9, op de plaats van de huidige kantoorgebouwen van de N.V. ‘Amylum’ Kadaster: sectie A, perceelnummer 1328 Datering: 1854 Actueel: verdwenen De firma ‘Moens Frères’ werd opgericht op 1 januari 1881. De fabriek bevond zich aan de Burchtstraat naast de Oude Dender. Op 10 januari 1907 werd de onderneming omgedoopt tot de N.V. ‘Teintures et Apprêts Moens Frères’. Tot de belangrijkste aandeelhouders behoorden naast de Aalsterse familie Moens de Hase, die ook een belangrijke positie innam in de katoenspinnerij ‘La Georgie’, onder meer E. en A. Himmer uit Dinant. Het bedrijf was gespecialiseerd in het verven, vollen en veredelen van weefsels uit merinowol en kasjmier, maar ook andere (wollen) stoffen werden er bewerkt. De naamloze vennootschap werd ontbonden op 1 april 1940. In 1882 kochten de gebroeders Moens een voormalige stokerij met een oppervlakte van 35a90ca in de buurt van de Vismarkt, kadastraal geregistreerd onder sectie A, perceelnummer 1328d. Het gebouw uit 1854 werd uitgebreid en heringericht tot een door stoomkracht aangedreven textielververij. Vermeldenswaardig is dat in 1903 een waterput werd geboord van 204,15 meter diepte. In 1907 werd de fabriek ingebracht in de nieuwe N.V. ‘Teintures et Apprêts Moens Frères’. Na herhaalde vergrotingen en perceels-uitbreidingen besloeg het pand aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog een oppervlakte van 40a60ca. In 1915 verwierf de vennootschap de gebouwen van de vroegere brouwerij ‘Joseph Van der Smissen’, waardoor het fabrieksareaal aangroeide tot 52a30ca. De bestaande gebouwen werden gesloopt en door een aantal burelen vervangen. Hiervan bleef geen bouwaanvraag bewaard. Dit is wel het geval voor een volgende vergroting die plaats had in 1926. Daarbij werd het bestaande eenlagige fabrieksgebouw verhoogd met één verdieping en voorzien van een nieuwe façade. De bouwaanvraag toont een gebouw van tien traveeën, waarvan de drie laatste slechts één bouwlaag telden. De voorgevel had een lengte van ongeveer 31 meter en een hoogte van ruim 10 meter. Het ziet er naar uit dat de verbouwing vrij drastisch was en dat slechts weinig van de vroegere constructie behouden bleef. De dragende elementen werden opgebouwd in gewapend beton op een eveneens uit gewapend beton bestaande fundering. De fundering werd bovendien extra versterkt door middel van in de ondergrond geheide palen, vermoedelijk uit hout. De façade zelf, die grotendeels los van de dragende structuur werd opgetrokken, bestond uit traditioneel metselwerk met uitspringende gemetste zuilen en een aantal decoratieve elementen. Per bouwlaag en per travee werd een boogvenster aangebracht. In de voorgevel was geen toegangsmogelijkheid voorzien. Het gebouw werd ter hoogte van de eerste zeven traveeën afgedekt met een plat dak. De laatste drie traveeën, die slechts één bouwlaag besloegen, werden voorzien van een zadeldak of een zaagdak parallel met de gevel. De betegeling op het gelijkvloers lag ongeveer 60 centimeter boven het straatniveau. In 1929 liet het bedrijf samen met de aanpalende N.V. ‘Werkhuizen Schuermans’ een nieuwe kanalisatie aanleggen naar de plannen van architect Réné Rombaut (cfr. O) Etablissements Schuermans). De kanalisatie werd op een aantal punten verbonden met de bestaande riolering van de fabrieken en liep - parallel met de Oude Dender - onder de Burchtstraat tot net voorbij de sluis aan de werf, waar ze uitmondde in de Dender. Ze had een totale lengte van ongeveer 200 meter. Het is best mogelijk dat beide bedrijven verplicht werden door de (gemeentelijke) overheid om deze nieuwe riolering aan te leggen. Tot dan toe werden de afvalwaters immers direct voor de fabrieksgebouwen in de Oude Dender geloosd. Aangezien het water in deze oude Denderbedding wat verder stroomafwaarts ter hoogte van de kapel op de Werf werd opgestuwd, zal dit vermoedelijk voor de nodige hinder hebben gezorgd. Aan het nieuwe lozingspunt werden de afvalwaters door de stroming direct de stad uitgevoerd. De nieuwe riolering werd opgemetst in Boomse steen. Ze was ovaalvormig en had een maximale diameter van 140 centimeter. Bovenop de riool werd een sokkel gegoten uit gewapend beton. De riolering werd op regelmatige afstanden voorzien van filter- en bezinkingsputten die werden verlucht door een rooster in het straatdek. De riool eindigde net boven het waterpeil in de kademuur voorbij de sluis. De lozingsopening was voorzien van een ijzeren rooster om het binnendringen van ratten en dergelijke te verhinderen. Eind maart 1940 werden de activiteiten aan de Burchtstraat stopgezet en werd de vennootschap ontbonden. Nauwelijks anderhalve maand later, tijdens de oorlogsdagen van mei 1940, werden de gebouwen zwaar beschadigd. In 1942 werden de ruïnes aangekocht door de reeds eerder vermelde N.V. ‘Werkhuizen Schuermans’, die de gebouwen herstelde en in gebruik nam als magazijn. In 1950 tenslotte integreerde de nieuwe eigenaar het geheel in de bestaande weverij (zie verder: O) ‘Etablissements Schuermans’).
|